Steeds vaker wordt er beweerd dat de achteruitgang van onze cognitieve vermogens niet normaal is. We zouden het verlies aan cognitieve capaciteiten niet systematisch moeten linken aan de veroudering. Ik moet u tot mijn spijt vertellen dat
deze nieuwe trend geen afspiegeling van de werkelijkheid is.
Uit duizenden onderzoeken naar cognitieve veroudering is onomstotelijk vast komen te staan dat
het verouderingsproces schadelijke gevolgen heeft voor onze cognitieve prestaties1, met name voor wat betreft ons geheugen
2. Ongeacht de gezondheidstoestand van de persoon begint dit proces ongeveer vanaf ons vijftigste levensjaar. Een verontrustend idee, zeker wanneer men bedenkt dat de levensverwachting van de mens over enkele tientallen jaren rond de 130 jaar zal liggen. In uw 130-jarige bestaan, zult u het dus 80 jaar met beperkte cognitieve vermogens moeten doen. Geen aantrekkelijke gedachte!
Op dit moment is het nog moeilijk om cognitieve problemen vast te stellen en deze in verband te brengen met het ouder worden. Op grond van recent Frans onderzoek
3 is gebleken dat 60,8% van de ouderen last heeft van een cognitieve problemen in de vorm van geheugenverlies. Slechts 15,5% praat hierover met de huisarts.
Wanneer spreken we over een 'normale' cognitieve achteruitgang? En wanneer gaat de normale cognitieve achteruitgang over in een ziekelijke achteruitgang? Naarmate we ouder worden, moeten we geleidelijk aan steeds meer ongemakken en problemen accepteren. En die ongemakken betreffen niet alleen onze hersenen. Deze ongemakken zijn niet abnormaal of ziekelijk: ze horen bij de normale veroudering van de mens. Zo maken verschillende studies melding van een verminderde werking van de prefrontale cortex, een gebied dat betrokken is bij de codering en de verwerking van informatie in het geheugen. De hersenen herorganiseren de activiteit
4 en passen zich ondanks de veroudering van de weefsels en de zintuigen aan, maar indirect wordt de efficiëntie van het geheugen hierdoor gehinderd. Maar de eventuele cognitieve problemen worden niet alleen veroorzaakt door deze aanpassingen in de hersenen: gemiddeld krijgen mensen boven de 65 jaar zo'n twaalf recepten per jaar voorgeschreven, voornamelijk bestaande uit psychotrope medicatie waarvan het effect op de cognitieve prestaties veelvuldig is aangetoond
5.
Gaat het om een algehele achteruitgang, of betreft het bepaalde gebieden? Worden bepaalde functies eerder, of meer aangetast dan andere functies?
Wanneer we praten over de cognitieve achteruitgang, dan denken we meestal als eerste aan het geheugen. Ons geheugen, een essentieel onderdeel van ons brein, is bijzonder gevoelig voor de effecten van het ouder worden. Ieder van ons heeft daarvan wel eens voorbeelden gezien in zijn eigen omgeving. Sommige onderzoekers zijn van mening
7 dat onze opslagcapaciteit van het geheugen minder wordt naarmate we ouder worden. Anderen denken dat het verouderingsproces vooral het concentratievermogen aantast, een element dat onmisbaar is voor een optimale opslag van informatie
8. Vast staat wel dat niet elke geheugenfunctie op dezelfde wijze wordt aangetast.
Het
episodische geheugen voor de lange termijn lijkt het meest te lijden onder de aantasting. We kunnen ons de feiten nog wel herinneren, maar de context waarin de feiten plaatsvonden zijn we vergeten. Zo kunnen we ons bijvoorbeeld nog heel goed die koude winter herinneren waarin er 2 meter sneeuw viel, maar we weten niet meer in welk jaar het was, of wat we met wie precies deden in dat jaar. Deze stoornis leidt vaak tot
illusoire herinneringen. Met name ouderen hebben last van dit soort geheugenproblemen.
De volgende twee geheugenfuncties worden eveneens aangetast: het prospectieve geheugen en het werkgeheugen. Het prospectieve geheugen is ons vermogen om
te onthouden dat we een actie in de toekomst uit moeten voeren Bij het verlies van deze functie moet men steeds meer een beroep doen op hulpmiddelen, zoals agenda's of kalenders. Het werkgeheugen is het vermogen informatie na waarneming korte tijd vast te houden. Deze functie is essentieel voor het uitvoeren van onze dagelijkse activiteiten. Denk bijvoorbeeld aan het volgen van een gesprek, het onthouden van een telefoonnummer of een adres...
Niet alleen in het geheugen, maar ook in andere gebieden van onze hersenen vinden aanpassingen plaats. Een voorbeeld hiervan is het
flexibiliteitsvermogen. Ouderen hebben meer moeite met het schakelen tussen het ene concept en het andere. Ze vinden het lastiger om zich aan te passen aan veranderende kenmerken of criteria. Dit verklaart waarom ouderen vaak moeite hebben met moderne denkbeelden en handelswijzen, zoals het gebruik van internet of de communicatie via digitale middelen.
Kortom: hoe ouder we worden, hoe meer tijd we nodig hebben voor de verwerking van informatie. Er is ontegenzeggelijk sprake van een
algehele vertraging van de cognitieve vermogens, een verschijnsel dat is opgemerkt en gemeten bij verschillende prestaties. Ook de progressieve afname van het concentratievermogen is bewezen. Echter, de organisatie en manipulatie van concepten blijft intact met het ouder worden, evenals de taal. Bij een pathologisch verouderingsproces (zoals de ziekte van Alzheimer of ouderdomsdementie) is dat niet het geval..
Hoe ontstaat deze achteruitgang van onze vermogens?
Vanaf een bepaalde leeftijd is het 'normaal' dat er bepaalde cognitieve problemen ontstaan. Maar niet iedereen heeft er in dezelfde mate last van. Sommigen hebben al vrij vroeg last van de verouderingseffecten in hun dagelijks activiteiten. Anderen hebben het idee dat ze een hele tijd hebben kunnen ontsnappen aan de gevolgen van het ouder worden. Weer anderen beklagen zich voortdurend over zaken die ze zijn vergeten. Hoe kunnen deze enorme verschillen worden verklaard?
De veroudering van ons lichaam is een natuurlijk fenomeen, dat echter door verschillende factoren wordt beïnvloed. Natuurlijk spelen genetische factoren een rol, maar in tegenstelling tot wat men misschien zou denken zijn omgevingsfactoren vaak de belangrijkste oorzaak. Zo zijn te weinig lichaamsbeweging, tabaksgebruik, gebrek aan intellectuele uitdagingen en chronisch stress elementen die de cognitieve achteruitgang bevorderen. Van alle factoren is voeding misschien wel de belangrijkste. Hierop komen we in de volgende paragraaf terug. Hoe het ook zij, de hiervoor genoemde factoren vergroten de oxidatiestress die ten grondslag ligt aan de veroudering en zijn betrokken bij het normale cognitieve aftakelingsproces. Dit aftakelingsproces gaat altijd gepaard met verlies van neuronen in verschillende gebieden.
Maar de factoren die onze cognitieve vermogens beïnvloeden kunnen ook gerelateerd zijn aan onze gemoedstoestand. Concentratieproblemen en geheugenstoornissen zijn aan de dynamiek van ons gevoelsleven gerelateerd. Sommige mensen raken gefocust op hetgeen ze verliezen (verlies van zichzelf, verlies van functies, verlies van objecten...) en belanden in rouwfase. Het is bekend dat deze fase kan overgaan in een depressie. Veroudering gaat niet zelden samen met klachten van een depressie. De effecten hiervan op het geheugen zijn funest
6.
Is het mogelijk deze achteruitgang te vertragen of te voorkomen?
Van alle factoren die de veroudering van ons brein beïnvloeden, lijkt voeding een sleutelrol te spelen bij de preventie van de cognitieve achteruitgang. Het is zeker een
beheersbare factor voor iedereen die zich voorneemt goed voor zijn mentale welzijn te zorgen. De studies die het verband tussen voeding en de veroudering van de hersenen onderstrepen zijn talrijk
11, 12. Dat is geen verrassing als men bedenkt dat ons brein alleen goed kan werken indien het optimaal gevoed wordt. Er is geen ander orgaan dat zo afhankelijk is van onze voeding als ons zenuwstelsel. Met name micronutriënten spelen een essentiële rol bij de bescherming van ons zenuwstelsel. Ze werken preventief als het gaat om de aantasting van onze cognitieve functies.
Sinds enige tijd is het algemeen bekend dat er bij de normale werking van het lichaam reactieve zuurstofsoorten vrijkomen die het lichaam aanvallen en zorgen voor veroudering: men spreekt hier van de befaamde oxidatieve stress. Er zijn echter maar weinig mensen die weten dat oxidatieve stress aanzienlijk toeneemt met het ouder worden. Dit komt doordat het ouder wordende lichaam steeds minder antioxidanten aanmaakt. Oftewel, hoe ouder je wordt, hoe intensiever het proces van veroudering. Dit fenomeen is bijzonder goed gedocumenteerd, met name bij mensen van boven de 70
12.
Om oxidatiestress te bestrijden, raadt men iedereen aan zoveel mogelijk verse groente en fruit te eten. De ironie wil nu juist dat naarmate de oxidatiestress bij ouderen toeneemt, de hoeveelheid antioxidanten in de voeding juist drastisch afneemt. Deze onbalans is rampzalig voor de hersenen, want dit orgaan is uiterst gevoelig voor oxidatieve stress (mede omdat het veel zuurstof nodig heeft). De achteruitgang komt daardoor in een vrije val
13-15.
Wat ligt er ten grondslag aan deze dramatische afname van antioxidanten in de voeding? Verlies van smaak, te weinig lichaamsbeweging, een verlaagde basisstofwisseling, een depressie, of zelfs het leven in een isolement. Het herstel van de voedingsstatus en het gehalte aan micronutriënten is echter essentieel voor het
bestrijden van de cognitieve achteruitgang die ons allen op de hielen zit. Maar hoe kunnen we dat bereiken? Er zijn twee oplossingen: ten eerste dient men er voor te zorgen dat de eetlust terugkomt. Dit kan men doen door meer te bewegen, sociale activiteiten te ondernemen en smakelijke gerechten te bereiden die rijk zijn aan antioxidanten. Ten tweede dient men te besluiten supplementen in te nemen van voedingsstoffen en micronutriënten in de vorm van tabletten die een geconcentreerde hoeveelheid antioxidanten bevatten. Die tweede factor is belangrijk, aangezien fysiologische veranderingen van het maagdarmstelsel en eventuele chronische aandoeningen de opname en de biologische beschikbaarheid van voedingsstoffen en micronutriënten vaak verstoren.
Overigens zijn er een aantal micronutriënten die bij uitstek geschikt zijn voor de bescherming van de hersenen
16.
- Samen met zink is ijzer het oligo-element waarvan men de hoogste concentraties vindt in de hersenen, met name in de hersensschors. Dit gebied speelt een belangrijke rol voor ons leervermogen en ons geheugen. Zink draagt bij aan de structuur en de werking van de hersenen. Zinktekorten leiden direct tot cognitieve veranderingen en vormen een bekende factor als het gaat om de cognitieve en neurologische achteruitgang17. Verschillende auteurs melden dat 44% van de volwassenen boven de 70 jaar over een inadequate hoeveelheid zink beschikt18-20.
- Van selenium is bekend dat het een krachtige werking heeft als antioxidant. Recent werk heeft aangetoond op welke wijze selenium betrokken is bij de werking van de hersenen en wat de invloed van de stof is op het humeur.
- Er zijn twee vitamines die een bijzondere werking als antioxidant hebben: vitamine C en de in vet oplosbare vitamine E Samen hebben de vitamines een krachtige werking als antioxidant, met name in de hersenen. Helaas worden de voedingsstoffen die de grootste hoeveelheden bevatten van deze vitamines het minst door ouderen gegeten...
Zink, selenium, vitamine C en vitamine E zijn micronutriënten waarvoor men de meeste tekorten constateert
21-22. Het zijn tevens de micronutriënten die het meest geschikt zijn voor bestrijden van de afname van de cognitieve vermogens. Om uw levensstijl snel en grondig aan te pakken (een noodzakelijke stap), kiest u voor het
gebruik van supplementen. U kunt elk van de voedingsstoffen vinden als natuurlijk product, maar u kunt natuurlijk ook kiezen voor speciale samenstellingen waarin alles micronutriënten aanwezig zijn, zoals het zeer gewaardeerde
Daily 3.
Nu kunt u niet meer zeggen dat u niets kunt doen aan de cognitieve achteruitgang....
Referenties
1. Salthouse TA. Theorical perspectives and cognitive a ging, Hillsdale, NJ : Lawrence Erlbaum Associates Ltd, U.K. 1991 .
2. Van der Linden M & Huppet M. Le vieillissement cognitif. P.U.F., Paris 1994.
3. Dartigues JF, Fabrigoule C, Letenneur L, Amieva H, Thiessard F, Orgogozzo JM. Épidémiologie des troubles de la mémoire. Thérapie 1997 ; 52: 503-6.
4. Nyberg L, Winocur G, Moscovitch M. Correlation between frontal lobe functions and explicit and implicit stem completion in healthy elderly. N e u r o p s y c h o l o g y 19 97 ; 11: 70 – 6
5. Goldberg TE, Weinberger DR ; Thought disorder, working memory and attention: interrelationships and the effects of neuroleptic medications. Int Clin P s y c h o p h a r m a c o l 1995 ; 10 Suppl 3:99-10 4
6. Danion JM. Troubles de la mémoire et dépression. In: Mémoire explicite, mémoire implicite et pathologi e s psychiatriques. Danion JM, Van der Linden M, Nicolas S, Peretti S, Sellal F Eds, Masson, Paris, 1993 ; 141- 71
7. Salthouse TA, Babcok RL. Decomposing adult age differences in working memory. Devel Psychol 19 91 ; 27: 76 3 – 76
8. Van der Linden M, Brédart S, Beerten A. Age-related differences in updating working memory. Br J Psychol 1994 ; 8 5: 14 5 - 52
9. Spencer WD, Raz N. Differenrial effects of aging on memory for contain and context: a meta-analysis. Psychol Aging 1994 ; 4: 527- 39
10. Hartley AA. Attention. In : The Handbook of Aging and Cognition. Craik FIM, Salthouse TA, (Eds). Hillsdale, N.J.: Lauwrence Erlbaum Associates 1992 : 3 – 50
11. Meydani M. Antioxidants and cognitive functions. Nutr Rev. 2001;59/8, S75-S82. Euronut Seneca. Nutrition and the elderly in Europe. Eur J Clin Nutr. 1991;45(suppl 3):1-185.
12. Roussel AM, Ferry M. Stress oxydant et vieillissement. Nutr Clin Metab. 2002;16:285-292
13. Berr C, Balansard B, Arnaud J, Roussel AM, Alperovitch A. Cognitive decline is associated with systemic oxidative stress: the EVA study. JAGS. 2000;48(10):1285-91.
14. Calvaresi E, Bryan JB. Vitamins, cognition and aging: a review. J Gerontol B Psychol Sci Soc. 2001;56:328-39.
15. Hughes DA. Dietary carotenoids and human immune function. Nutrition. 2002;17:823-7.
16. McDaniel MA, Maier SF, Einstein GO. “Brain-specific? nutrients: A memory cure? Psychol Sci Public Interest. 2002;3:12-38.
17. Cuajungco MP, Fagat KY. Zinc takes the center stage: its paradoxical role in Alzheimer's disease. Brain Res. 2003 Jan;41(1):44-56.
18. Blumberg J. Nutritional needs of seniors. J Am Coll Nutr. 1997;16:517-23.
19. McClain CJ, McClain M, Barve S, Boosalis MG. Trace metals and the elderly. Clin Geriat Med. 2002;18: 801-8. 38.
20. Briefel RR, Bialostosky K, Kennedy-Stephanson J, McDowell MA, Ervin RB, Wright JD. Zinc intake of the U.S. population: findings from the third National Health and Nutrition Examination Survey, 1988-1994. J Nutr. 2000;130(5S Suppl):1367S-73S.